afb. Fotopersbureau Het Zuiden, 1930

De eerste restauratie

Sint Janskathedraal

Peeters

4. De eerste restauratie


61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
Noten
1.Bor; C.R. Hermans, Verzameling van oorkonden betrekkelijk het beleg van 's Hertogenbosch in den jare 1629, 3 dln, 's-Hertogenbosch 1850-1873; Ophovius 1-340.
2.Zie hiervóór hoofdstuk 2 op de jaren 1629-1632 en 1637-1638.
3.Zie hoofdstuk 2 op de jaren 1629-1632; Mosmans 1931, 466.
4.Zie hoofdstuk 2 op de jaren 1630-1638 en 1655-1657; Mosmans 1931, 486.
5.Mosmans 1931, 486.
6.Vgl. Mosmans 1931, 486 n. 2; restauratie van het zuidportaal in 1977.
7.KA, Rek. 1700-1701, f 108v; 1701-1702, f 110v.
8.Rek. 1701-1702, f 112v, 117, 121v. De 'Nieuwe Camer': zie noot 24 hierna.
9.Rek. 1702-1703, f 130; 1703-1704, f 107v-108; 1704-1705, f 109r.
10.Rek. 1713-1714, f 67r, 70r.
11.Rek. 1716-1718, f 129r.
12.L.J. van der Klooster, 'Ontwerpen van Daniel Marot voor het huis Rosenburg te Voorschoten', Bull. KNOB 1962, kol. 272. De stucwerker J.B. Luraghi was ook op Het Loo en het huis Schuylenburch in Den Haag werkzaam.
13.Rek. 1726-1727, f 78v.
14.Rek. 1728-1729, f 82v, 83v.
15.Rek. 1736-1737, f 103v.
16.Rek. 1749-1750, f 72v-73r.
17.Rek. 1750-1751, f 67-68r, 70v.
18.Rek. 1758, f 49r. Wat hierin het aandeel van de Sint Jan tussen de andere kerken was, is niet opgetekend.
19.Rek. 1760, f 71r.
20.Rek. 1762, f 72v; 'restoureren': vroeg optreden van deze term in de zin van bouwkundig herstel. Wat het 'klijne koor' is, is de vraag.
21.Rek. 1767, f 86v-90v; GA, Resolutiën van Stadsregering 1767 (inv. nr. a 140), f 291r en 302: 12 augustus 1767 herstel geapprobeerd van de door hagel ingeslagen glazen. Er moeten Brabantse glazemakers met ervaring aangetrokken worden. Op 24 juli worden Jacob van de Bemden en Zn, glazemakers te Turnhout, in de vergadering van de kerkeraad genegen bevonden. Zij doen het werk, met lood, thuis. Goedgekeurd door Kapitein-Ingenieur Berg. Het zal vóór de winter klaar zijn en ƒ 700,- kosten.
22.KA, Conditiën voor het schoonmaken der kerken 1755, 1761-1766, 1 mei 1767 - 30 april 1773, 1773-1779, 1 mei 1779-30 april 1785, 1 juli 1785 - 30 juni 1787, 1 april 1787 - Pinksteren 1792.
23.KA, Conditiën en bestek van het onderhoud der glaazen van alle de kerken en kerken huijsen 1 mei 1744 - 1 mei 1754 (gegund aan Johannes Cammel, meester glazemaker), 1 mei 1754 - 1 mei 1764 (gegund aan Christiaan Donners meester glazemaker), 1 mei 1764 - 30 april 1774, 12 december 1774 - 12 december 1780, 12 december 1780 - 12 december 1786 (gegund aan Jan Hendrik Vogelsang), 18 december 1786 - 17 december 1792 (gegund aan Hendrik Smits).
24.Van Sasse van Ysselt 1911-1914, III, 131. GA, Resolutiën van Stadsregering 1710-1711 (F.v.B. 97), f 55v: 25 april 1710, 'off men niet diende te nomineren commissarissen om de camer in St. Jans kerken alwaer de comme is en noortwaerts den orgel tot een auditorium voor het lezen van de heeren professoren te doen en laten approprieren'. Toen ging dat plan nog niet door. Maar in 1730 leeft opnieuw de wens of men in plaats van in de Franse kerk niet een ander auditorium zou maken. Resolutiën 1730-1731 (Q.C. 106), f 43 en 55: 25 october 1730 een commissie voor een plaatskeuze ingesteld, 8 november 1730 door de leden daarvan gerapporteerd dat zij 'hebben geen bequamer konnen despicieren dan de nieuwe kamer in de Janskerk, alwaer de komme van stadsprivilegien is berustende', de voormalige Lieve Vrouwekapel bij de toren dus. Zij stellen tevens een begroting op voor stoelen en een hekwerk, waarop goedkeuring volgt en de overeenkomst, dat kerk en stad ieder de helft van de inrichting zullen betalen.
25.Mosmans 1931, 476.
26.Mr. Johan Hendrik van Heurn (1716-1793), van 1738 tot 1793 griffier van de Leenen Tolkamer, schepen der stad in 1740, 1772, 1778, 1779, raad van de stad in 1792. Woonde in de Kerkstraat 52-54. Van Sasse van Ysselt 1911-1914, II, 353; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek 8, Leiden 1930, kol. 760 (geeft als sterfjaar 1779); A.R.M. Mommers, Brabant van Generaliteitsland tot gewest, Utrecht/Nijmegen 1953, 413. Over de initiatieven tot gesubsidieerde 'restauratie': hezenmans 1866, 304-308, mosmans 1931, 486-487.
27.Mr. Hendrik de Kempenaar, geboren 1709, in 1735 schepen van 's-Hertogenbosch en rentmeester der geestelijke goederen over het kwartier Peelland. Van Sasse van Ysselt 1911-1914, II, 563-564, Mommers, o.c., 436. mosmans 1931, 486 laat in zijn plaats zijn zoon Mr. Danckert de Kempenaer optreden, maar de documenten hebben het over Hendrik, met de toevoeging Senior.
28.Resolutiën van Stadsregering 1767 (inv. nr. A 140), f 172r.
29.Brieven en rapporten 1767 (inv. nr. a 294), rapport 11 mei 1767 van Van Kempenaer en Van Heurn aan de magistraat. In de Stadsrekeningen van 1767 (Van Zuylen III, 1797) onder 'Uitgaven aan vacatien, reis- en teerkosten van de heeren uit de leden en andere afgevaardigden in stadszaken': Mr. H. de Kempenaar en Mr. J.H. van Heurn 'naar 's Hage tot bevordering van het verzoek om subsidie voor de kerken'. Beide heren werden wel vaker naar Den Haag afgevaardigd, zo in 1764, 1765 en 1766 (zonder opgave van motief in Van Zuylen's Inventaris).
30.Resolutiën 1767, f. 172. A.G. des Rocques was toen Directeur-Generaal der fortificatiën van 's-Hertogenbosch. C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten, 's-Hertogenbosch 1974, 134.
31.Resolutiën 1767, f. 201 r. Kapitein-Ingenieur C.W. Berg was in dienst van de Bossche fortificatiën, en schreef in 1756 een memorie over de toestand van de vesting: Gudde, o.c., 134, 166. Willem van der Horst was al eerder bij het onderhoud van de Sint Jan betrokken, in 1760 ontving hij de som van 11 gl. 13 st. 'voor het examineeren en naar zien van eenige defecten aan den Toorn van de Groote Kerck'. Rek. 1760, f 73v. Ook Johan Schouw meester timmerman was al eerder voor de Sint Jan werkzaam, het eerst in 1740, en vanaf 1753-1754 meestal met het jaarlijks onderhoud belast. Van 1773 tot 1780 was hij stadsarchitect.
32.Brieven en rapporten 1768 (inv. nr. a 295), 27 januari 1768: 'Memorie der visitatie van hetgeene tot de herstelling van St. Jans-off-groote-Kerk te 's Hertogenbosch zoude behooren te worden gedaan', ondertekend op 20 januari 1768 door I. Schouw en W. van der Horst. De begroting van Berg: mosmans 1931, 487.
33.'Extract uit de Resolutiën van de Ed. Mog. Heeren Raaden van Staate der Vereenigde Nederlanden. Dingsdag den 6 september 1768', in: Brieven en Rapporten 1767 (GA, Inv. nr. A 294).
34.Ibid., volgend op het 'Extract'.
35.Rek. 1767, f 84r. Willem Hubert (1736-1810) was meester timmerman en stadspaalmeester, in 1795 en 1796 kerkmeester, in 1799 en 1803 's lands aannemer. Van Sasse van Ysselt 1911-1914, II, 162; Mommers, o.c. (zie noot 26), 426.
36.Rek. 1768, f 86-90. Er zijn 12.000 leien aangekocht.
37.KA, 'Conditiën waarnaar Rentmeester C.M. Juijn ten overstaan van kerkmeesteren publiek aanbesteedt het maken, leveren en inzetten van eenige nieuwe glazen in St. Jan, 6 maart 1769'. Uit de venstermaten 42,5 × 29 voet is op te maken, dat de grote transeptvensters bedoeld zijn. Voor de vensters in het zuidportaal vgl. noot 6 hiervóór. Uitvoering van het werk: Rek. 1769, f 105-113. Voor de vloer: Conditien van 3 april 1769 waarop steenhouwer Carolus Dielwart te 's-Hertogenbosch 3000 blauwe of zg. Brusselse stenen voor St. Jan op hem aan te wijzen plaatsen zal leveren, elk 10 duim zijde.
38.KA, 'Conditiën waarnaar Rentmeester C.M. Juijn ten overstaan van de kerkmeesters voor alle man zal aanbesteden het maken en leveren met het inzetten van eenige nieuwe glazen in St. Jan, 22 januari 1770'. Uitvoering: Rek. 1770, f 115-129v. Bevloering: 'Conditiën 9 juli 1770 voor het ophogen en recht onder den lijn leggen van een deel der vloer van de zuiderdeur tot het noorderportaal langs het Choor'. Alle zerken moeten met aarde opgehoogd worden. Elke zerk moet weer op zijn eigen plaats komen te liggen en op de open plaatsen moeten nieuwe plavuizen gelegd worden.
39.Rek. 1771, f 124-131r.
40.Rek. 1772, f 122.
41.KA, Memorie van W. Hubert en J. Wanrooij mr. metselaar, 30 juli 1785.
42.KA, Defecten bevonden aan de grote of St. Jans kerk te 's Bosch, 1 juli 1786, door J. Verhellouw opgemaakt.
Begroting voor afbreken en weer opmetselen van twee stenen contreforten aan de Hooge Noord Gevel ten westen, door W. Hubert. Johannes Verhellouw (geboren 1755 te Waardenburg) was in 1780 aangesteld als stadsarchitect en opziener van stads gebouwen. Begin 1798 werd hij tijdelijk uit zijn ambt ontzet, om na een korte opvolging door H. Hubert, van 5 mei af, op 10 october weer in zijn functie hersteld te worden. Op 13 februari 1822 verzocht hij om pensioen, hetgeen hem toegekend werd op 1 october, toen zijn opvolger P.J. de Zutter in dienst trad. J. Verhellouw was een broer van Paulus Verhellouw, de stadsbouwmeester van Rotterdam sinds 1774, die op 23 september 1767 provisioneel tot stadsarchitect van Den Bosch was benoemd, officieel op 5 october 1768. In september 1773 nam hij zijn ontslag om naar Rotterdam te gaan. Over J. Verhellouw: Mommers, o.c. (zie noot 26), 550.
43.Rek. 1795, f 82r.
44.Rek. 1797, f 84v.
45.Rek. 1798, f 70r.
46.Rek. 1804, f 50r-53r.
47.Rek. 1808, f 51r.
48.Mobachius, 32; Mosmans 1931, 498.
49.KA, Begroting van kosten en reparatie aan de kathedraal, opgesteld door G. van Son en J. van Someren, 17 januari 1817. De Rek. 1817 toont vrij hoge uitgaven aan de timmerman (ruim ƒ 800,-) en metselaar (ruim ƒ 350,-); Rek. 1818-1820 flinke uitgaven aan schilder en glazemaker.
50.KA, Losse rekening 1822, f 23v. Aanbesteding ten bedrage van ƒ 350,- waarvoor H. Dieden en P. van de Wiel tevens hout, spijkers, riet en koperdraad zullen leveren, steigers stellen en de koepel verder opwitten. Later (Rek. 1826, f 28) wordt nog betaald: ƒ 105,25 aan H. Dieden voor hout en arbeid aan de daken van de koepel; ƒ 5,70 aan M. Grandel Mr. Verwer voor het verven van de koepel, en ƒ 420,05½ aan L. Koks, Mr. Leidekker, voor arbeid aan de leien daken der koepel.
51.Werken in de Broederschapskapel: Rek. 1822, f 9: altaarretabel gekocht van de heer N.J. Doreye voor ƒ 2.603-5-. Kosten van plaatsing en opknappen door o.a. meester steenhouwer P. Neefs: ƒ 3722-3-8. Rek. 1823, f 11v: P. Neefs voor het leggen van de nieuwe vloer en het stellen van het altaar: ƒ 412,85½; f 4r: ƒ 1712,50 ontvangen wegens een uitkering voor 'alzoo veel blaauwe hardsteene plavuizen' van ƒ 1,- per stuk voor de nieuwe kapelvloer. Voorts Rek. 1824, f 13v, 18r. Werken aan de kerk: Rek. 1822, f 24: ƒ 768,05 aan J. Furet Mr. Glazemaker voor herstel van de bovenglazen in het schip en de koepel, en ƒ 335,07 aan I. van den Bosch wegens herstel 'der ijzere glasspijlen etc.'.
52.KA, Kerkmeestersvergadering 23 mei 1823 (besluitenlijstje). Rek. 1823, f 26r: ƒ 418,57 aan de glazemakers A. Franken en J. Furet. In 1823 en 1825 aankoop van dennen delen voor het dak.
53.KA, Verslag van een kerkmeester op 30 januari 1826.
54.KA, los stuk uit juli 1829: aangenomen door J. Furet het 'swarte verven der murre en pilaaren van sint jans kerk' voor ƒ 46,-. Rek. 1829, f 11, 1831, f 10r, 1832, f 9v, 1833, f 11: dit werk door J. Furet, Mr. Verwer, verricht, waarbij hij ook loodwit, olie en gele oker gebruikt.
55.Rek. 1834, f 22v-23r: ƒ 135,09½ aan J.A. Wylick, timmerman, en ƒ 228,51 aan J. van den Bosch, smid, voor werk aan de daken. Rek. 1835, f 21r: J. Scheffers, mr. smid, ontvangt ƒ 448,81 voor geleverde ijzerwaren en arbeid aan de daken en het buitenwerk. Rek. 1839, f 20v: dezelfde smid ontvangt ƒ 204,75 voor hetzelfde materiaal en werk aan de daken en het gewelf; f 18r: mr. Leidekker L. Koks ontvangt ƒ 1591,37½ wegens het schoonmaken en herstellen van het 'verwulfsel' der kerk; I.C. Dickmans, mr. verwer, ontvangt ƒ 461,38 voor het schoonmaken en herstellen der glazen en van het gewelf; f 17v-18: ƒ 2351,71 is betaald voor 848 blauwe hardstenen en 62 witte marmerstenen ter vernieuwing van de vloer in het koor. Rek. 1840, f 20v: I.C. Dickmans, mr. verwer, ontvangt voor arbeid en leverantie aan het gewelf der kerk ƒ 209,38; J. Verouden, mr. steenhouwer, ontvangt ƒ 310,- loon voor arbeid aan de vloer der kerk in 1839 en 1840.
56.KA, map 8, waarin brief van de Vicaris Apostoliek van 's-Hertogenbosch, Mgr. den Dubbelden, aan het kerkbestuur, 26 juli 1847, uit St. Michielsgestel, waarin het ontslag van Mr. P.S. van Son (wegens een huizenaankoop-affaire) gemeld.
57.Ibid.; Mosmans 1931, 499.
58.KA, map 8, waarin een rapportje van J. Bolsius en A. van Veggel, 27 october 1848. Op hetzelfde blad een begroting van Bolsius voor een te maken portaaltje aan de ingang der kerk langs de Parade, groot 1,60 × 1,50 en 2,50 el hoog. Een el is in die tijd reeds gelijk aan een meter.
59.KA, Notulen kerkbestuur 21 maart 1852.
60.Zie hierna, blz. 367.
61.Van Zuylen 1859; F.J.M. van de Ven, '125 jaar Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant 1837-1962', VHB I, 1962, 13-45; Peeters 1973, 132-136.
62.HPG 1853, 22-29; Peeters 1973, 136-137; Dez. 1979, 87-98.
63.Alberdingk Thijm 1854, 48; Dez., 1855, 22-23. Het is overigens niet zeker dat de Sint Jan bij het beleg van Den Bosch door prins Maurits, van 1 tot 27 november 1601, schade heeft opgelopen. De stad als geheel ondervond veel schade (Van Heurn II, 257), de Minderbroederskerk werd getroffen (Stadsrek. 1601-1602), maar over de Sint Jan wordt niet gerept.
64.De grote prijsvraagtekeningen van de gebroeders Donkers, hun memorie van toelichting en weerlegging van de jury-rapporten in de verzamelingen van het Provinciaal Genootschap; van de memorie van weerlegging ook afschriften in KA.
Twee schetsboeken en een afschrift van de memorie in privé-bezit. Zie ook mosmans 1908 en mosmans 1931, 499-506.
Het dossier met de beoordelingen in de verzamelingen van het Provinciaal Genootschap, waarbij tevens conceptbrieven van het bestuur aan de beoordelaren, Provinciale Staten, Burgemeester en Wethouders en kerkbestuur over bijdragen in de geldelijke beloning van het bekroonde ontwerp en antwoorden daarop, de brieven en rapporten van de vijf juryleden en een uittreksel uit hun beoordelingen, voorts het antwoord van de gebroeders Donkers op de uitslag. Zie ook Peeters 1979, 87-98.
65.Zwirners bezoek vond op 25 september 1857 plaats volgens deken Wilmer, Memorie, op 1 en 2 augustus volgens Notulen kerkbestuur 7 augustus 1857. Of is hij misschien twee maal op bezoek geweest? Dat Zwirner de Sint Jan mooier vond dan de Keulse Dom, wekte de spot op van een zekere M. In De Dietsche Warande 3 (1857), 498-499.
66.KA, Notulen kerkbestuur 7 augustus 1857.
67.KA, Notulen kerkbestuur 11 november 1859.
68.Verslag van den toestand der gemeente 's-Hertogenbosch over 1859, 77.
69.Ibid., 77.
70.De Katholieke Stemmen, 6 november 1858.
71.Schriftelijke bronnen voor de restauratiegeschiedenis: Brieven en verslagen van de Commissie voor de herstelling van het uitwendig gedeelte van de St. Jan aan de Minister van Binnenlandse Zaken en diens antwoorden, vanaf 1860, in het ARA, en, veel minder volledig, in KA waar ook een map Geldelijke verantwoording over de jaren 1860 en 1861, 1876-1891, 1895, 1897-1941, een Notulenboek van de Commissie over het tijdvak 21 november 1858-24 mei 1860, Notulenboek over het tijdvak 24 november 1933-17 juni 1960. In de Bouwloodsen: Restauratiedagboek mei 1880 - december 1932, tot 1909 bijgehouden door L.C. Hezenmans, daarna door H. van Heeswijk. Cuypers' inspecties van de St. Jan van 1874 tot 1918: rapporten aan de Minister van Binnenlandse Zaken, ara; afschriften daarvan in Cuypers' brievenboeken, bewaard in het ndb. Jaarverslagen van L.C. Hezenmans en H. van Heeswijk in het Archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist.
In gedrukte vorm: Mededeelingen van de Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst, 1ste deel, 2de afl., Den Haag 1878: Tweede Jaarverslag (1 Junij 1874 - 1 mei 1875), 32-33; Notulen van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Afdeeling voor het behoud en de herstelling, 1918-1948.
72.Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant, Donderdag 19 Julij 1860.
73.De Nederlandsche Spektator 1860.
74.Herderlijke Brief van Joannes Zwijsen, aartsbisschop van Utrecht, apostolisch administrator van 's Hertogenbosch, gegeven op den Huize Gerra onder Haaren, op den feestdag van den H. Willibrordus, den 7 November 1860. Gedrukte circulaire, waarvan exemplaren bewaard in het KA.
75.W.N. Rose, Proeve eener bouwkundige terminologie. I. Middeleeuwsche Bouwkunst, met een inleiding van I. Warnsinck, Amsterdam 1850.
76.Mosmans 1931, 512. Zie verder hierna, p. 93-95.
77.Waarschijnlijk echter is deze wijziging pas in 1875 uitgevoerd, tegelijk met de restauratie van de noordelijke schipzijbeuken.
78.J. Versfelt in de Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant, vrijdag 4 januari 1867, in een bericht gedateerd 29 december 1866.
79.Brieven van de Commissie voor de herstelling van het uitwendige gedeelte van de St. Jan, 23 augustus 1870, en van E. Gugel, 5 september 1870, aan de Minister van Binnenlandse Zaken. ARA, Dep. Binnenl. Zaken.
80.Deze nota in extenso afgedrukt, met annotaties van Tillema, in: Bull. KNOB 1973, 119-130.
81.De Stuers 1873. Onder dezelfde titel herdrukt, 1975.
82.Vgl. noot 77.
83.Mosmans 1931, 436 vermeldt, dat in 1866 resten van het gotisch oxaal uit de grond opgedolven zijn en in het Centraal Museum bewaard worden. Volgens smits, 215 gaat het om aanzetstukken en gepolychromeerde hoeken, in 1866 teruggevonden bij het wegruimen van het tweede oxaal. Van de bouw- en sculptuurfragmenten die Hezenmans in 1880 en 1883 in het muurwerk van de Lieve Vrouwe en Doopkapel vond en waarvan hij schetsen maakte in zijn verslagen, staat het in het geheel niet vast, dat zij tot een oxaal behoord zouden hebben. Het jaar 1584 (verbranding van het gotisch oxaal) lijkt ook wel te laat voor zulke inmetseling in de westelijke gotische muren.
84.'De Kunstreis', Verslag van het St. Bernulphusgilde 1890, 40-45.
85.Weissman 1905.
86.A.W. Weissman, 'Moderne antiquiteiten', Voordracht gehouden in het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 25 october 1886, De Opmerker 21 (1886), 359-361, 367-369.
87.A.W. Weissman, 'Het restaureeren van oude kunstwerken', Voordracht gehouden in het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 25 april 1910, De Bouwwereld 9 (1910), 157-161, 165-170.
88.Smits 1907. Is tevens uitgave Université de Louvain. Recueil de travaux publiés par les membres des Conférences d'histoire et de philologie, 19e Fascicule. De restauratiecritiek op pp. xiii-xiv.
89.Ibid., 234.
90.Ibid., 132-134.
91.Apostille 28 november 1907, nr. 3039, Afd. Kunsten en Wetenschappen.
92.'Het restaureeren van oude bouwwerken' (ongesigneerd), De Bouwwereld 9 (1910), 225-226, 232-235, 237-239, 245-246, waarin opgenomen I. Praeadvies Jos. Th.J. Cuypers (232-235) en II. Praeadvies W. Vogelsang (237-239) voor de vergadering van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond op 1 juli 1910, beide ook afgedrukt in Bull. nob 1910, 132-137 en 137-141. De geciteerde tekst staat in het slot van het betoog van De Bouwwereld, 245-246.
93.'Jaarvergadering op vrijdag 9 juli 1915 in Musis Sacrum te Arnhem', Bull. NOB 1915, 137-150.
94.Ongewijzigd herdrukt in 1940. Over de praktijk sinds die Grondbeginselen: Tillema 1975, 121-127. Over de Bossche St. Jan: 155.
95.Jaarverslag der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg over 1918 en 1919, 1, 5.
96.Notulen van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Afdeeling voor het behoud en de herstelling, 1918, 44-49.
97.Zie hierna, onder hoofdstuk 10.
98.Notulen Rijkscommissie 1918, 48.
99.Ibid. 91-117. Over Derkinderen en de monumentenzorg, zie ook Tillema 1975, 389-395.
100.A.J. Derkinderen, Toelichting bij de wandschildering ter herinnering aan de kathedraalbouw in de groote halle van het Bossche Stadhuis, Amsterdam 1896 (eerste en tweede druk); Catalogus Anton Derkinderen 1859-1925, Noordbrabants Museum 10 oct. - 30 nov. 1980, Amsterdams Historisch Museum 19 dec. 1980 - 1 febr. 1981, Drents Museum 13 febr. - 29 maart 1981, 23.
101.A.J. Derkinderen, 'De Staatsbegrooting voor 1918 en de Beeldende Kunsten', De Gids 1918, 1e dl., 149-159.
102.Notulen Rijkscommissie 1918, 100-101.
103.De dichtregels van Victor Hugo stammen uit Les voix intérieurs, IV, A l'arc de triomphe I (= Odes et Ballades II, 8), het eerst gepubliceerd in 1837. Het citaat van Emile Mâle uit: L'art religieux du xiiie siècle en France, Paris 1898 (in de 6e druk, 1925, p. 47).
104.Vertrouwelijke Mededeelingen van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Afdeeling voor het behoud en de herstelling, 1920, 318-322: Onderzoek natuursteen door A.L.W.E. van der Veen, Bilthoven, 2 october 1920.
105.J. Kalf, 'Wat de Oudheidkundige Bond deed en de Monumentencommissie doet voor het restaureeren van oude gebouwen', OJB 1924, 100-101.
106.De Sint Janskerk 1929, 56-60.
107.Ibid., 150-151.
108.Ibid., 151-152.
109.Tillema 1937/38, 403-416. Later is de auteur veel milder in zijn oordeel over het restauratieresultaat van de gerfkamer, zie noot 94 hierboven.
110.F. Vermeulen, 'De grondbeginselen der Nederlandsche monumentenzorg en de kritiek', Rooms-Katholiek Bouwblad 10 (1938/39), 34-39. Deze discussie klonk ook door in De Tijd (2 augustus 1938) en in De Maasbode (1 september 1938).
111.Rooms-Katholiek Bouwblad 10 (1938/39), 39-46.
112.De Stuers, 'De restauratie' (zie noot 80), 120.
113.KA, Notulen kerkbestuur, 29 januari en 26 februari 1862, 16 december 1885, 17 maart, 3 mei en 21 juni 1886.
114.L.C. Hezenmans, Souvenirs, notitie- en schetsboekje in de Bouwloodsen van Sint Jan; Notulen kerkbestuur, 22 januari en 19 februari 1869, het hek voor ƒ 650,- verkocht.
115.Hezenmans, Souvenirs (zie noot 114); Notulen kerkbestuur, 6 november 1872 en 17 januari 1873. Het Willibrordusbeeld, geschenk van C. Borso, te maken door Jos. Graven, het baldakijn te maken door Veneman.
116.Notulen kerkbestuur, 3 en 16 december 1873, 28 januari 1874.
117.Ibid., 6 april 1880.
118.Ibid., 10 februari 1881.
119.Ibid., 12 juli en 2 october 1882, 26 juli 1883. Herstel met inbegrip van de vernieuwing van het dak, begroot op ƒ 2.700,-.
120.Mosmans 1931, 535. Notulen kerkbestuur, 1 mei 1883. De heer Henri J. van Lanschot heeft zestien beelden ten geschenke gegeven voor deze kapel, beelden die nog gemaakt moeten worden. Ibid., 23 mei 1887: besloten de binnenwanden van de Sacramentskapel te herstellen voor ƒ 300,-.
121.Ibid., 27 mei 1884. Het gaat ƒ 1.079,50 kosten.
122.Ibid., 10 februari 1881: in dat jaar reeds is de gasverlichting in de Sacramentskapel, met behulp van de zes wand-armen, besproken met de heer H.J. van Lanschot en goedgekeurd.
123.Mosmans 1931, 535.
124.Notulen kerkbestuur, 10 maart 1892: de kosten, ƒ 4.000,-, te bestrijden uit de bijzondere kas der Broederschap van Onze Lieve Vrouw van Den Bosch.
125.Mosmans 1931, 536.
126.KA, Rekeningen van het Fabryk en Inwendige Dienst van Sint Janskerk te 's-Hertogenbosch over 1856 (daar te beginnen wegens de boeking van de bijdrage ad ƒ 2.000,- van bisschop Zwijsen, geschonken op voorwaarde dat in 1857 met de restauratie begonnen zal zijn) en volgende jaren. De bescheiden van de Commissie voor de herstelling van het uitwendige gedeelte van de Sint Jan, eveneens in KA, zijn onvolledig bewaard gebleven: Geldelijke verantwoording over de jaren 1860, 1861, 1876-1891, 1895, 1897-1941 (te zamen in één map); Notulenboeken van dezelfde Commissie, 21 nov. 1858 - 24 mei 1860 (één band) en 24 nov. 1933 - 17 juni 1960 (één band). In de Bouwloodsen van Sint Jan: Weeklijsten betreffende personeelsleden en hun loon, 1870-1950, en een boekje Uitgaven ten behoeve van de restauratie, 1912-1927, betreffende opdrachten aan modelleurs en fotografen, dus aan anderen dan eigen personeel.
127.De opbrengst van de collecte in de parochiekerken:
Sint Jan ƒ 326,07; Sint Pieter ƒ 166,55; Sint Cathrien niet ontvangen; Redemptoristen ƒ 114,50; Uit de bus van het kerkvolk voor de restauratie ƒ 35,29.
128.De Stuers, 'De restauratie' (zie noot 80), 125-126.
129.Voor de bronnen van deze en overige gegevens over rijkssubsidie, zie hierboven noten 71, 96, 104 en 126, terwijl voorts geput is uit de correspondentie tussen de Commissie voor de herstelling van het uitwendig gedeelte van de Sint Jan, het rijksbureau voor de monumentenzorg, de rijkscommissie voor de monumentenzorg, afdeling voor het behoud en de herstelling, en minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, 1918-1940, in het archief van de rijksdienst voor de monumentenzorg te Zeist.
130.Een andere staat van uitgaven over 1917 vermeldt als verwerkt bedrag f 29.990,60. Het verschil tussen voorlopige opgaven en goedgekeurde verantwoordingen is niet steeds te achterhalen. Er wordt per kwartaal verrekend.
131.Door de directeur van het rijksbureau voor de monumentenzorg was aan de minister gevraagd om voor het begrotingsjaar 1918 de subsidie te verhogen met ƒ 15.000,- wegens een loonsverhoging als resultaat van een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen de restauratiecommissie en haar werklieden (de restauratie geschiedt in eigen beheer).
Notulen Rijkscommissie 1918, 12. Pas in 1919 komt die subsidieverhoging tot stand. Zij is dan nog niet voldoende, want bij het nazien der rekeningen over 1919 trof het de directeur, 'dat zoowel de architect als de beide opzichters bij dit werk te laag worden bezoldigd'. Jaarverslag Rijksbureau voor de Monumentenzorg, 16 mei 1918 - 31 december 1919, Bijlage in Jaarverslag der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg over 1918 en 1919, 109.
Ondanks de verhoogde rijksbijdrage over 1919 dreigt de voortgang van de restauratie ernstig vertraagd te worden. De sterke stijging van de loonstandaard op 1 mei 1919 (en de premies ingevolge de invaliditeitswet) zou tot ontslag van een deel van het personeel hebben geleid, mensen die al vijftien tot twintig jaar in dienst der restauratie waren, als niet het kerkbestuur zeven werklieden der uitwendige restauratie in dienst genomen had om herstellingen aan het inwendige te verrichten, dus van de restauratiecommissie 'overgenomen' had, hetgeen tijdelijk soelaas bracht.
Van 1918 op 1919 is het personeelsgetal voor de uitwendige restauratie van 27 tot 18 man teruggevallen. In 1921 zijn drie steenhouwers aan het interieur werkzaam. Voor dat jaar had de restauratiecommissie een rijkssubsidie van ƒ 28.000,- aangevraagd (brief aan de minister van 17 april 1920), maar ƒ 25.000,- gekregen.
132.De opvallende daling van het rijkssubsidie in 1923 heeft talrijke monumenten getroffen. In de ministerraad was begin september 1922 besloten van de begroting der monumenten voor 1923 (ƒ 513.068,- voor lopende restauraties en ƒ 102.500,- voor nieuw aan te vangen restauraties) ƒ 160.000,- te schrappen. Voor het herstel van de Sint Jan zal de bezuiniging 'het zeer onaangename gevolg hebben, dat een ploeg werklieden, waarvan er sommige reeds 30 à 35 jaar aan deze restauratie verbonden zijn, zal moeten worden ontslagen' (Notulen Rijkscommissie 1922, 305-306). In feite is dat niet gebeurd. Als pleister op de wonde werd voor de kerken van 's-Hertogenbosch en Breda gehoopt, 'door meer behoud van bestaand werk en minder ingrijpende vernieuwingen dan vroeger, voor een gelijk jaarlijks bedrag meer nuttig effect te verkrijgen', aldus in een brief van de rijkscommissie van 19 october 1923 aan de minister, nadat deze heeft laten weten, dat zijn ambtgenoot van financiën van bevoegde zijde had gehoord, dat subsidies voor monumenten nog steeds niet beperkt werden tot het voor onderhoud en tegengaan van instorting beslist noodzakelijke. De commissie vond evenwel, dat de bezuinigingen niet nog verder konden gaan (Vertrouwelijke Mededeelingen Rijkscommissie 1923, 227-228).
133.Of ƒ 36.614,70 als verwerkt bedrag. Voor het begrotingsjaar 1926 was ƒ 25.000,- subsidie nodig geacht en voorgesteld in een prae-advies van de directeur van het rijksbureau aan de rijkscommissie. De vermindering van de jaartermijn in 1923 voor de restauratie van verscheidene grote monumenten had tot gevolg gehad, dat het werk oneconomisch werd uitgevoerd, omdat de administratiekosten veel te hoog waren in de verhouding tot het bedrag dat aan het gebouw-zelf ten goede kwam. 'In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over de Staatsbegrooting voor 1925 werd er door verscheidene leden op aangedrongen, groote restauratiewerken achter elkaar te doen uitvoeren, omdat het werk, door het over verschillende jaren te verdeelen, onnodig duur wordt' (Vertrouwelijke Mededeelingen Rijkscommissie 1925, 36 en 41). Toch bleef het subsidie voor de Sint Jan toen onverhoogd, maar nadat de directeur het voorstel voor 1926 herhaald had, mede op grond van de ingetreden verbetering in de toestand van 's lands financiën, vond hij gehoor (ibid., 1926, 75-76).
134.Of ƒ 41.004,96 als verwerkt bedrag.
135.Brief van de directeur van het rijksbureau voor de monumentenzorg aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 22 november 1930, waarin hij tevens verzoekt het provinciaal subsidie van ƒ 7.000,- op ƒ 8.500,- te brengen, waardoor het rijk in 1932 tot ƒ 25.000,- zou kunnen gaan. De provincie bleef bij het oude bedrag, het rijk ging toch tot ƒ 25.000,-.
Voor 1921-1930 gold in feite de 50% regeling alleen bij een verwerkt bedrag van ƒ 50.000,-, dat al die jaren bijna nooit gehaald werd. Maar het rijk keerde dan tòch ƒ 25.000,- uit, omdat ten onrechte niet de hand gehouden werd aan het systeem van gesloten dienstjaren, elk boekjaar dus niet als een gesloten geheel werd beschouwd. Vandaar de wens van de minister om voortaan aan een gefixeerd percentage, 47½% strikt per dienstjaar, vast te houden. De hervormde Grote Kerk in Breda placht echter 50% te ontvangen. Om nu de subsidiepercentages voor de restauratie van de twee belangrijkste Noordbrabantse kerken niet onderling te doen verschillen en niet het verwijt van confessionele discriminatie te riskeren, werd het percentage voor de Sint Jan toch naar 50 opgetrokken (Brief van de Rijkscommissie aan de minister van 7 augustus 1930 en antwoord van deze van 9 october 1930). In 1931 trad dit in werking. De restauratiecommissie besteedde toen weliswaar uit eigen middelen (plus provincie- en gemeentesubsidie) ƒ 29.377,12, maar had over 1928-1930 meer dan 50% ontvangen, zodat in 1931 het rijk slechts met ƒ 20.000,- over de brug kwam.
136.Monumenten in rijkseigendom, in die jaren gewoonlijk rijksmonumenten genoemd, ressorteerden, wat onderhoud en herstel betreft, onder de rijksbouwmeester, die zelf, na overleg met de rijkscommissie voor de monumentenzorg en de directeur van het rijksbureau voor de monumentenzorg, bij de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen subsidies aanvroeg.
137.Voor al deze vier monumenten gold in dat jaar, wat in noot 132 wordt verklaard.
138.Zie noot 133.
139.Gevraagd voor het jaar 1931 was ƒ 25.000,-. Zie noot 135.
140.Brief van de rijkscommissie aan de minister van 28 juni 1933: 'Het werk aan dit monument [de Sint Jan] eischt in de laatste jaren steeds minder groote bedragen'. Over 1931 werd niettemin ƒ 49.377,12 verwerkt, over 1932 ƒ 40.087,44, over 1933 ƒ 42.000,- begroot, waardoor een subsidieoverschot van bijna ƒ 10.000,- beschikbaar bleef voor 1934.
141.Voor 1936 was ƒ 20.600,- aangevraagd, mede ten behoeve van de terreinverbetering van de omgeving van de Sint Jan, die men eigenlijk al in het gedenkjaar 1935, toen de stad haar 750-jarig bestaan vierde, had willen verwezenlijken.
142.Franssen (J.J.M.), 1e stuk, 53 en 89.
143.Franssen (zie vorige noot), 102.
144.Peeters 1978, 190.
145.Franssen (zie noot 142), 2e stuk, 261-274.
146.Ibid., 1e stuk, 111.
147.Ibid., 1e stuk, 220.
148.Ibid., 1e stuk, 191.
149.Ibid., 1e stuk, 125. In 1881 verdient de beste beeldhouwer 's zomers een weekloon van ƒ 11,25.
150.Ibid., 1e stuk, 127.
151.Ibid., 1e stuk, 98, 2e stuk, 557.
152.Mommers (zie noot 26), 550; zie ook noot 42.
153.Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant, maandag 24 september 1860.
154.Handschrift in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist.
155.Niet afzonderlijk gecatalogiseerd. Bij de opheffing van het Klein Seminarie Beekvliet in 1972 is een groot deel van de bibliotheek van dit instituut opgenomen in de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap te 's-Hertogenbosch; de kunsthistorische boeken en de Brabantica respectievelijk in het Brigittinessenklooster en het gemeentehuis te Uden. Briefwisseling over de details tussen schrijver dezes en drs. W.H.Th. Knippenberg, conservator van het Bisschoppelijk Museum van 's-Hertogenbosch (het museum thans in genoemde abdij te Uden), 24 october en 1 november 1972.
156.Hezemans 1953; dez. 1970; dez., De gebroeders Hezenmans, Zundert 1978; Peeters 1973, 141; W.H.Th. Knippenberg, Het Bisschoppelijk Museum van 's-Hertogenbosch 1933-1963, 1-2. De heer H. Hezemans is de familiehistoricus van de uitgebreide stam He(e)zemans, Heesmans, Heselmans enzovoort in Nederland, België en Duitsland en redacteur van het familie-informatieblad Waldhoorn.
.Briefwisseling over Jan en Lambert Hezenmans tussen hem en schrijver dezes in 1974-1979. Zie ook: J. van Zuijlen, P. Hagenaars en H. Buijks, De kerk in het centrum; kerkelijk leven rondom de Grote Kerk van Oss in de 19e en de 20e eeuw, Oss 1980, 103-144.
157.Peeters 1973, 143; Scheen 1969-1970, 1, 124.
158.Peeters 1973, 132; Van Zuylen 1859.
159.F.J. van Lanschot, 'Hendrik van Heeswijk †, september 1947', HPG 1944-1947, 106-109; W. Martin, Herleefde Schoonheid, 25 jaar Monumentenzorg in Nederland 1918 - 10 mei - 1943, Amsterdam 1943, 19.
160.Scheen 1981, 533.
161.Peeters 1973, 132-135. Voor de plaats van de ateliers van beeldhouwers, beeld- en lofsnijwerkers binnen de Bossche nijverheid in de vorige eeuw: Van den Eerenbeemt/Pirenne, ‘De industriële ontwikkeling van 's-Hertogenbosch 1850-1875’, in 's-Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd, II-112. Overzicht van de 19de-eeuwse beeldhouwkunst in Noord-Brabant: Thoben, 49-67.
162.P.K. van Daalen, Nederlandse beeldhouwers in de negentiende eeuw, 's-Gravenhage 1957, 140-152; Scheen 1981, 538; Peeters 1973, 133; Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant 17 juli 1866; in de Catalogus 'Naar gothieken kunstzin': Thoben, 60-61 en over Jan Toon van der Ven ook 104 en 119.
163.Zie hiervóór noot 64. Schrijver dezes heeft in 1976 en 1977 eerst schriftelijke, toen telefonische en tenslotte persoonlijke gedachtenwisselingen gehad over de beeldhouwers Donkers met de heer Jacobus Johannes Maria Franciscus Donkers te Utrecht, geboren in 1895, kleinzoon van Frans Donkers, namelijk zoon van diens zoon Reinier, die nog enige bescheiden, maar geen tekeningen of schetsboeken, bewaarde. De beeldhouwer Frans Donkers had zes kinderen, onder wie Regnerus Johannes Franciscus (Reinier), wiens weduwe in 1931 nog schetsen van haar schoonvader bezat (blijkens Mosmans 1931, 506).
164.Over de gebroeders Donkers: Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek 8, Leiden 1930, 411-412; Mosmans 1908, 141-147; Mosmans 1931, 499-506; Peeters 1973, 133-134; Peeters 1979, 87-98; Scheen 1981, 121; Thoben, 55-56.
165.Zie de vorige noot.
166.Peeters 1973, 132; Van Zuylen 1859, 141-144; Thoben, 56-57. Het atelier Veneman was in de Verwerstraat gevestigd en had een filiaal in de voormalige Sint Barbarakapel aan de Beurdschestraat.
167.Scheen 1981, 296; Thoben, 56-57.
168.Scheen 1969-1970, 1, 387; Gerlach 1970 c, 165-173; Peeters 1973, 134; Thoben, 55.
169.Gerlach 1970 c, 165-173; Peeters 1973, 134; Thoben, 56; zie ook noot 176.
170.Gerlach 1970 c, 165-173; Peeters 1973, 134-135, Scheen 1981, 162; Verslag van het Sint Bernulphusgilde 1891, 43-47; Vincent Cleerdin, 'Een meesterwerk der katholieke kunst', De Maasbode woensdag 23 maart 1910, avondblad; C.F.X. Smits, 'Het altaar van H. van der Geld', Sint-Lucas 1910-1911, 217-222; F.A. Vercammen, 'Beeldende kunsten', Het Nieuwe Brabant 3, 's-Hertogenbosch 1955, 201; Thoben, 64-66; H.P. Hilger e.a., Raum und Ausstattung rheinischer Kirchen 1860-1914, Düsseldorf 1981, 161-163, 168-169, 171, 173; A. Jansen, 'De Bossche beeldhouwer Hendrik van der Geld (1838-1914) en zijn neo-gotisch altaar te Cuyk', Antiek 14 (1979/80), 505-518; Van Zuijlen e.a. (zie noot 156), 133.
171.Catalogus Naar gothieken kunstzin, 118.
172.KA, Map 'Administratie Sint Jan'.
173.Peeters 1973, 133 (waar ten onrechte J.Th. Stracké de voorganger in plaats van de opvolger van Sopers als directeur van de Koninklijke School lijkt te zijn); Scheen 1981, 487-488; Thoben, 61-62.
174.G.W.J. Nieuwenhuis-Verveen, Standbeelden, monumenten en sculpturen in Rotterdam, Rotterdam 1972, 20-21 en 29.
175.Thoben, 63; Scheen 1981, 175.
176.Brieven van de dochters van beeldhouwer Jos Goossens, mevrouw H.Th.R. Vogelaar-Goossens te 's-Hertogenbosch van 14 augustus 1974 aan de heer H.E. Teering, restauratie-architect van Sint Jan, en van mevrouw I.M.J. Luiken-Goossens te 's-Hertogenbosch van 4 juli 1975 aan schrijver dezes. Hun grootouders, Jacobus Petrus Goossens en Helena Maria Elisabeth Sneyers, woonden enkele jaren te Bussum, waar hun zoon Jos geboren werd; wegens heimwee van Helena keerde het gezin in 1879 naar 's-Hertogenbosch terug.
177.Gerlach 1970 c, 165-173; Scheen 1981, 170-171.
178.Gerlach 1970 c, 165-173; Scheen 1981, 171.
179.Scheen 1969-1970, 1, 272. Op 25 october 1979 heeft schrijver dezes de heer Piet van Dongen te Bergen op Zoom een bezoek gebracht om zijn verklaring van de betekenis der wimbergvoorstellingen aan het koor en de straalkapellen van de Sint Jan te horen (zie hoofdstuk 10, noot 22) en hem te horen vertellen over zijn werk en werkomstandigheden in de bouwloodsen van Sint Jan.
180.Scheen 1969-1970, 1, 160.
181.Al in 1856 had de bisschop, zelf in de kerkbestuursvergadering van 25 januari aanwezig, gesproken over de instelling van een restauratiecommissie en over de verdeling van de bevoegdheden tussen deze en het kerkbestuur: ka, Notulen kerkbestuur 25 jan. 1856, zie verder ook 29 oct. 1858; wilmer, Memorie (vgl. noot 65), en bronnen genoemd in noot 71. De plebaan-deken was altijd voorzitter van het kerkbestuur, waarin vaak ook bouwkundig en historisch inzicht vertegenwoordigd waren: architect J.M. Nabbe was er jaren lang lid van, de gemeentearchivarus Jan C.A. Hezenmans sinds 1881.
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 61-108